Rookgordijn

Nachtroker, 2013, computertekening

2013_nachtroker_ct

Wit en zwart

Die rook die om zijn oren slaat, is zijn ademtocht die hem doet
leven, wordt in regels afgelegd. De witte uitstootslierten vormen
een file om zijn hoofd, hij zal wel ergens niet afgeslagen zijn.
Rook en nacht herenigen alles wat eens gescheiden bleef.
De herinnering is ingestapt en maakt vrolijke kringetjes. Je zou
de rook bijna openhartig kunnen noemen, maar roken doe je niet
met je hart. Je bent eerder openlongig.
Zijn holle maag is kalm en speelt niet op. Als hij zijn ogen even
dichtknijpt bij een trekje, waant hij dat hij nu meer kan zien als
bij verstand. Hij verzoent zich met zichzelf, voor even. Hij is een
volle nachtroker.
Gister was hij van de trap gevallen. Zomaar en ineens en het was
nog wel een loperloze trap. Nu loopt hij met een dikke enkel en
zegt het gaat wel. De trap in het café is nu stil.
Ja mijn jongen ik huil mee, want je huis was te groot voor jou
alleen en nu sta je buiten met je overbodigheid van het ongekende.
Laat maar.
Nu, in deze nacht, zijn er geen drempels. De verstandigheden
lossen in het zwart op, je hoeft niets, je rookt. De dood loopt
immers een paar straten verder, je bent veilig voor zo lang het duurt.
Het zijn de bange moeders die thuis blijven, je hebt er niets mee.
Jij bent geen roepende, jij bent een rokende. Jij verdoet geen tijd
om naar je schoenen te kijken, ze staan in de kast, want je bent
altijd thuis. Thuis om naar haar te kijken. Is de liefde niet een pas
gemaakt gedicht dat voorbij het zien gaat? Het is niet hoe je ziet,
het is hoe je kijkt.
Help hem toch.
Hij is zo vreemd.
Hij kan niet leven.
Hij rookt.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *