Bescherming, 1980, bewerkte foto
Plaats voor moeheid
Hier zijn we dan, los van de spinnende wereld.
Hoe zijn we daar gekomen?
We staarden in de sterren, trokken een kaart, lieten los en toen
waren we daar. Er was niemand thuis. Wel zo rustig. Wij maken
deel uit van het geheel, zei ik nog tegen mijn opgetilde hond. Ik
zie nog zijn verbaasde ogen. Iets in hem zei mij dat we moesten
dollen in dit kale huis, maar we waren te moe, er gebeurde niets.
We waren moe van ons leek het wel. We wilden dromen van een
taal die we niet spraken. Dingen smeden, dingen uitspreken is
altijd leuk. Je moet er alleen de energie voor hebben en nu zijn
we te moe.
We zijn al ver gekomen. Ver van de bekende wereld, ver van de
veelvuldige oude zonnen. Waarschijnlijk zullen de woorden straks
wel aan de hemel verschijnen, bij wijze van groet.
In het samentrekkend duister zie je lang niet alles. We zijn aan
het pauzeren en lopen niet meer weg. Misschien kunnen we nog
wat stof onderzoeken of alvast een mooi verhaal bedenken. We
hebben samen een goede mix, praten niet over koetjes en kalfjes.
Kun je me horen? vroeg ineens iemand uit het duister.
Dat was een vraag die op een antwoord aast. Ik zet de lamp aan
en zag een vage belofte zitten. Die had het duidelijk moeilijk. Hij
zat te zuchten en te steunen en leek wel verstijfd te zijn in het
midden van zijn lied.
Ik zei: vertel eens iets over het kleurenspel, waarop hij luid jam-
merde: het zijn allemaal coulissen…alles is nep.
Dan zijn wij mottengezelschap, kraaide ik verder. Mijn hond deed
één oog open, vond het wel grappig. Kijk, vervolgde ik, wij leven
met de vensters vol blinde teksten, wij klagen over de donkere
nacht, maar waar is de blik van het kind gebleven?
De vage belofte beaamde het half snikkend, verviel weer in zijn
eindeloze klaagzang en deed de deur dicht met een: Het zwart
van de nacht is niets anders dan de kleur van de doden die naar
ons kijken…
Dat doen ze omdat ze de tint van overrijpe pruimen willen ont-
houden, wist ik daarop weer.
Ineens waren mijn hond en ik niet meer moe en stapten op, op
de woorden van een tijdelijk populair liedje. Dat loopt lekker.
Nog vreemder: de droom spatte uiteen, een lepel viel op de vloer,
wolkenvelden spitsen uit het westen.
Deze dag zou niet middelmatig zijn.