Luisteren, 2013, boek 109, pagina 87
Sprookje
Ik ken het gevoel dat je door een hele eeuwigheid door je eigen
oneindigheid van top tot teen terug bent. Je belicht jezelf en de
schaduwen rekken zich wonderbaarlijk lang uit. Wonderen van
spijt liggen dan op de loer.
Dan moet je snel terug gaan naar de juiste maat en niets kan
buigen. Van buigen komt knakken en dat wil je niet. Terug naar
de juiste maat is helemaal niet moeilijk, je loopt gewoon onzicht-
baar door je eigen schaduw heen weg. Niemand zal het merken.
En als je dan naar buiten bent geslopen voel je de sterrenregen
op je neerdalen. De sterren hebben een huisje voor je gebouwd
en brengen daar nieuwe doeken naar toe. Je hebt geen last meer
van de manke tijd en maakt het ene na het andere mooie werk.
Je levenslijn dicteert, jij volgt. Iets kan nooit te laat zijn. Je kunt
het overzien. Alles is meer dan een zilveren souvenir. Niets werd
verkeerd begrepen. Een slordige drukte houdt aan, het is iets
vrolijks, niet iets vreselijks.
Op zo’n moment moet ik aan mijn grootmoeder denken:
Tijd om tranen te planten, zou ze op zo’n mooi moment zeggen
om daarna voor een prachtige merel te zingen.
Ik ben weer kind, ik weet wat ik weet, teken met potlood een
houterig huis aan een kronkelpad en laat het grootmoeder zien.
Tijd voor thee nu, zegt ze om af te leiden, ik loop alvast naar de
koekjestrommel.
‘Tijd om tranen te planten’ wat een bijzondere uitspraak, nog nooit eerder gehoord van troostvoedsel wel 🙂
A:
tranen worden altijd geplaatst in het dal, vandaar tranendal.
maar ook hier geldt: je moet alleen dat geloven wat jezelf waar vindt.
J.