Ouders

Duistere nacht, 1992, bewerkte foto

1992_duisrer nacht_bf

Blauwe kamer

Vooraf keek hij nog even in de gracht of hij een gedicht zag drijven.
Weer niet, dus stapte hij naar binnen. Nou ja stappen, zijn beweging
was eigenlijk meer peddelen. Het water zat hem kennelijk nog in het
hoofd. Zo is het, zei hij tegen zichzelf toen hij de kamer betrad.
De kamer ontving hem in een keurig, diep blauw. Het was een kamer
van het adellijke soort. Daar scheerde de poëzie langs de mensen,
het raakte niets. Schrijven bleek een vak te zijn.
Hij ging op de gevaarlijk gevleugelde bank zitten en dacht: Nu moet
ik tussen de regels door het correcte voelen. Anders mis ik het
vooroorlogse speelgoed van mijn dode ouders.
Stilzittend dacht hij:
Ouders zijn kwellers als het er op aan komt. Baby’s zijn per definitie
de zwakkeren. Ouders tortureren er maar wat op los. Puur machts-
vertoon na de voortplanting. Uit wraak voor hun eigen onmacht be-
schuldigen zij hun kinderen van alles en nog wat en noemen zichzelf
welgeschapen. Kinderen moeten overal tegen kunnen en flink zijn.
Maar kinderen wonen niet in de ouders, ze herkennen ze hooguit,
maar dat vormt nog geen hechte wereld. Als kind ben je ten prooi
aan je ouders. Je komt uit twee mensen. Uit dat gegeven is het te
snappen, al dat tweesporige.
Als ik nu voor het laatst in slaap val, hoop ik dat ik nergens aan
denk. Toch denk ik nooit aan de dood. Ik heb een reddende, tijdelijke
vergeetkracht, zoals de meeste mensen.

Kortom, hij stond weer op. De bank bracht niet veel goeds.
Buiten floot een nachtegaal. Dat was ik, zei hij en nam niets terug.
Er is altijd wel een denkniveau waarop je geniaal bent.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *