Goede stemming, 2013, boek 110, pagina 19
Mirakel
Toen de vlammen bergafwaarts bromden en het zwarte hart niet
meer in de hemel hing, toen pas gingen alle alledaagse verdwaal-
de schaduwen tussen de duiven zitten.
Ik stapte dus wat harder aan, nu kon er alleen nog iets moois ge-
beuren. Onderweg negeerde ik de hongerige blikken van mijn oud-
studenten. Zij hadden al genoeg geroofd. Bovendien was mijn hart
nog lang niet uitgeblust, ik voelde me zelfs wat wellustig, of iets wat
daar dan op leek, die dag.
In zo’n geplande stemming beleef je vrijwel nooit iets. Nooit vooraf
beelden maken, later valt het altijd tegen, is mij ooit geleerd. Dat
geldt voor de kunst, maar ook het gewone leven. En nu voelde ik
het applaus toch al ergens in de nek. Het onverwachte plaatste zich
al dichtbij. Alle eksterogen richten zich hitsig en glimmend op mij.
Ik kon er niets aan doen, ik wou er niets aan doen.
Met een rotsvaste verankering zou ik deze hunkering omarmen.
Hoezo riskant?
En toen…
Dat stuk houd ik mooi voor mezelf.
Het was een mirakel, een Godswonder.