Ongeloof, 2013, computertekening
Haar oor
Ze liep allang niet meer als een zestienjarig kind.
Een onwerkelijke wind had alles verwaaid. Ze kwam ineens overal
terecht. Haar machteloze ouders besloten het voorlopig maar wat
aan te kijken (lees: aan te rommelen)
Ze wachtten in de luwte terwijl de storm allang rondom floot. Op
zo’n moment krijg je de neiging om achteruit te gaan lopen.
Je ogen dicht doen en dan heel hard achteruit. Niet omzien.
Achterstevoren tijd is veel overzichtelijker. Daar ligt de wijsheid
achteraf, klaar op een plankje.
Als een wonder leek de storm ineens te zijn uitgewoed.
Het was windstil klaar. Alles kreeg weer rust.
Dunne kleren voelden weer warm en aangenaam, goed.
Toen hoorde ze een fluistergedicht in haar oor:
nog wat
ritsel en scharrel
en nog wat
de wind is pas gedraaid
dwaal en dwarrel
en nog wat
je bent niet doodmoe
beweeg en draai
en nog wat
je lijf is hongerig nieuw
vlieg en drijf
en nog wat
je bent zo gretig vrij