Droom

Rustend paard, 2013, boek 112, pagina 31

2013_b112_p31_rustend paard_k

Ochtend

De eerste zonnestralen sijpelen door de lucht. Een paard wordt
verlicht. Het eerste straaltje licht is genoeg om hem wakker te
maken. Hij hinnikt, als een verwacht teken. Men ontwaakt.
Het kersverse hout dampt in de ochtend. Een vinger wijst naar
het grote ontwaken van deze kant van de wereld.
Zo begon gister mijn droom en het duurde even voordat ik zag
dat er vanuit het gezicht naast mij eveneens geregeld een wolk
in de lucht hing, hoogstwaarschijnlijk ademtochten.
Toen ik mijn hoofd draaide om dat beter te kunnen zien, zag ik
recht in een gezicht met een paar wijd open ogen. Alleen waren
de ogen witte bollen, de pupillen waren naar binnen gedraaid.
Ik had nog nooit zulke grote bollen gezien en vond het eng.
Wat te doen. Blijven liggen en zien wat er verder gebeurd?
Ik blijf geboeid kijken, mijn hart ging steeds sneller kloppen.
Ineens kreeg ik het gevoel dat die bollen mij toch aankeken,
het leken wel schijnwerpers. Daardoor werd ik uit mezelf weg-
getrokken en stond ik plotseling ineens naast het bed.
Gaandeweg snapte ik dat dit ook een droom moest zijn, waarin
iemand mij iets, in alle stilte, aan het verwijten was. Het was niet
terecht, ik werd beschuldigd dat ik aan de verkeerde kant van de
lens stond. Alsof ik middenin dit schouwspel stond en er zelf ook
nog eens de verschrikkelijke inspirator van was. Nou ja!
Tamelijk absurd natuurlijk, maar zo voelde het.
Puur uit ergernis werd ik spontaan wakker.
Er was niemand in de slaapkamer. Ook niet in het bed.
Iedere droom heeft iets duivels, waar ieder kunstenaar later zijn
voordeel mee hoopt te doen.
Ondertussen is de zon al hoger geklommen en zegt goedemorgen
tegen mij. Ik knik beleefd terug en glimlach de hele dag.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *