Stam, afstam, 2013, boek 109, pagina 74
Luisterkant
Ooit schreef Osip Mandelstam:
Ach, ik zie niet meer en mijn oor is verdoofd,
van al jouw kleuren zijn nu slechts gebleven
Menie en het luidruchtige oker
[–] O Jeravan, Jeravan!
Heeft een vogel getekend,
Of was het een leeuw die je kleur gaf
uit een doos vol krijtjes, als een kind?
Dit stukje uit een gedicht vol onbekende beeldspraak boezemt mij
minder angst in dan het vroeger deed.
Destijds, in die kinderkamer, was angst en verwondering bijna het
zelfde. Ik kon nog lang niet alles vatten en fantaseerde er gevaarlijk
en lustig op los.
Dozen vol krijtjes maakten nooit een leeuw, al hoorde ik in de verte
wel het gebrul. Er verschenen alleen maar apenkoppen.
Wat ik er wel van over heb gehouden is het jezelf kunnen treiteren.
Het gaat dan om het heerlijke gevoel van ternauwernood.
De kunstenaar neemt zichzelf op de hak. Deels uit pestkopperij.
Hij denkt zo ook verder te kunnen komen. Deels komt het ook voort
uit het idee dat sommige beelden kennelijk verboden zijn (dan zou
je die beelden juist moeten maken!).
Zo bestaan er tegelijkertijd ook blijmoedige en bedorven kleuren.
’t Is maar net hoe je er naar kijkt. Iedere horizon hoort te twijfelen.
Iets wat onverbiddelijk vloekt is in een andere context juist druipend
ruim van geest.
Je kunt tenslotte alle kanten oplopen met een beetje wil, maar dan
moet je wel de gereformeerde ernst en angst op zij zetten.
Nawoord:
Het schijnt streekgebonden te zijn: het westelijk gelegen Schouwen
heeft de naam werelds te zijn.
Dichter bij de Noordzee lijkt het protestantse fundamentalisme zach-
ter gestemd, net als het licht.
In het oosten daarentegen doet men veel meer aan overijverige bij-
belkennis en interpretatie. Het geloof omwille van het geloof is daar
een zweetsport met welhaast een Olympische instelling.
En ga zo maar door.
Ik houd het bij een volle doos met kleurkrijtjes. Dat is genoeg.