Museo Silenzio, 2000, boek 75, pagina 27
Even stil
Kijk, daar hangt het, levensgroot.
Ik doe mijn handen in elkaar, voor op de rug. Steek mijn tong
tussen de tanden, glimlach. Ik kijk naar wat ik zoek. Er is een
aangename stilte.
Mijn rug is breed, mijn stem innerlijk, in deze uitgelezen ruimte.
Er heerst een soort denkelijk zwijgen. De woorden hangen aan
de wand, zij slingeren zich niet los.
Geluk is de verre, verleden tijd, we leven ons leven dromend. De
onhoorbare branding van beelden blijft stil. Een wolf zou hiervan
gaan huilen uit begeerte.
Mijn leeggepompte mond lijkt nerveus. Lijkt, want het is in feite
alles vergeten wat belangrijk was. Als je goede kunst ziet denk je
aan niets, het is een soort zijn. Er ging al te veel verloren in taal.
Dode takken in de keel versperren nu het gesproken woord. Het
lichaam laat het ijs branden uit onmacht en geluk. Ik geur hier
te midden van duizend kinderlijke winden. Mijn ogen staan niet
in de ijskast.
Tussen het haastige trillen van de lucht zag ik ineens mijn eigen
stilstand. Het lichaam botste van binnen geduld met ongeduld.
Even stil is soms een raar moment.