Breihuis, 2013, boek 110, pagina 12
Afscheid
Hij komt van het land met de mist in de greppels, waar het koude
stoom de heesters lieten rotten. Men zegt zelfs dat dit het land
was van de hees huilende honden, maar dat geloof ik niet.
In elk geval is het waar, of schijnt het waar te zijn, dat in dat botte
boerengehucht hier en daar, onder de vliering, dienstmeisjes thee
liggen te drinken in het bijzijn van hun spekvette baas.
Vreemd is het daar niet, het is een oude volksgewoonte waar de
boerin best mee kon leven. Tenslotte gaf het minder druk op haar
ketel.
Wezenloze stroken land worden bewaakt door schele kettinghonden.
Die hebben al zo vaak geknield en verdedigd dat de ogen scheef in
de kop zijn gaan staan. Hun koppen staan moe van ontbering.
Toen op die dag de man met de zwaaiende armen het erf op kwam
had niemand eerst iets in de gaten. Het dagelijkse melken heeft hun
blijkbaar blind gemaakt voor iets dergelijks. Hij heeft dus vrij spel.
Pas als de lucht verontreinigd wordt door een overbodige bliksem
zal men misschien het hoofd even iets draaien.
Goed, die zwaaiman komt dus het terrein op met een houding van
ik beveel, dus beveel ik. Ik laat spiegels barsten, geen lamp brandt
meer als ik mijn mond open doe. Die houding.
Kazan, de plaatselijke kettinghond, is wel wakker, maar ziet dubbel
van ouderdom. Hij bromt gevaarlijk, maar is bang en kiest voor zijn
hok.