Hand, hoofd, 2009, computertekening
Zachtjes
De kamer is als een zachte zee, zij kabbelt rustig voort. Er is rust.
Het bed heeft een soort kwallenrug. Jij staat daar vlezig.
Mijn nagels drijven zich in je algenhemel.
Ik verwarm ons.
Ik metsel mijn armen in je.
Jij zei dat je een wrak met een roestige buik was, maar daar merk
ik niets van, geen beschimmeld ijzervlees, geen dode vissenogen.
Je leeft wel degelijk! We zijn geen ingeslapen lijken, we weten wat
liefde is en doen wat stervelingen moeten doen. We ritselen elkaar.
Onze halzen worden roder.
De zon druppelt uit onze ogen.
De op elkaar geklemde tanden laten lieve, zachte beetjes achter.
Ik zeg dat je uitgekleed water bent. Je glimlacht, weldra kronkelt
ons pad. De levende slaap wil nog lang niet komen.
We zijn zo zingend, horen de zee fluiten in het donzig tapijt.
Deze dag heeft een pauwenstaart.