Hersens hebben geen ik, 2005, A4 tekening
Geworstel
Zwaar en overladen met mijn eigen vlees zit ik aan de verlengde
tafel. Ik denk. Ik denk doof.
Voor mij bevinden zich kopjes, schoteltjes, een theepot.
Verderop houdt een stenen hond in een koperen fruitschaal de
wacht. Hij kan zo aanslaan bij ieder vreemd geluid of beeld.
Ik voel me half transparant, al heeft iemand me stiekem met grof
zeezout bestrooid en is mijn huid nu doorschijnend als perkament.
Om de één of andere reden blijf ik steeds mijn vingers aflikken. Nog
even en ik houd niets meer over. Dan zal ik met mijn stompjes kunst
moeten maken.
De wereld is vol ergernis. Tenminste dat zegt men. Ik voel het niet.
Ik heb daar niets van in de gaten omdat ik een halve eeuw terug
ben in mijn kindertijd. Toen worstelde ik graag en kende een paar
fatale grepen waardoor de tegenstander gelijk op de rug lag. Met
een bang gezicht klopte de onderligger met zijn enige vrije linker-
hand snel op de vloer: hij gaf zich over. Dat gaf je dan een prachtig,
sterk gevoel. Je was de baas over de wereld. Zo hoorde het. Basta!
Maar ik woon nu hier – onderbreek ik mezelf – het is me toegestaan
de boel zo in te richten als ik wil.
Het wordt tijd dat ik deze kamer verlaat met mijn vette achterste.
Dit jaar ga ik hoe dan ook weg van mijn hersens. Verder dan iedere
hoek is de ruimte.