Dag voorbij, 1998, A4 tekening
Ziekte
(korte litanie in het oor van mijn grondpersoneel)
In deze dagen mag het hart niet hard zijn.
Niet dat het hart hard kan zijn, maar de bezitter van het hart kan
soms ver weg zijn van de zon als het het leven niet kan nemen.
Soms is de mond te veel vol deemoed en dan krijg je het veel te
benauwd. Neem het leven als het lied van je hart, zeiden ze vroeger.
Als je daaraan toevoegt dat je hoofd en hand één kunnen zijn,
dan is er niks loos, dan is je hart het gezicht van je land.
Voor iedereen moet dat duidelijk zijn.
Maar gister bloedde mijn boek op de bergen en vrat ik mijzelf een
weg met gemene namen. Zelfs of juist in het maanlicht letterde ik
vele papieren vol. Vertelde mensen van vurige tongen en gevaarlijke
vissen, die opsprongen als plotselinge, gebiedende bliksems.
Gister was een vloek en kon ik mezelf niet zijn.
De zon was niet schoon genoeg.
Startklaar met kloppende kaarten voor ogen plaatste ik me achter
het stuur en liet het dode loof dalen in de rollende regen.
Ik hoor nog mijn eigen kale kaken tjilpen. Foute boel!
Toen ging ik de lucht aderlaten en kwam ik weer terug, werd goede
geest.
Weer een dag voorbij. Het was een vreemde dag.