Projectie, 1984, bewerkte foto
Dwaas licht
Hij zit in periodes dat alles laag en vuig is en periodes van
wanorde kent, waarin alles te hoog verheven is. Best vervelend.
Meestal omschrijft hij het als een kortstondige bloei van tijdelijke,
geestelijke zwakte. Het mag vreemd klinken, maar het is zo.
En als hij dan helemaal in grote verwarring van zijn onzeker lot zit
weet hij nog net dat er tussen goden en mensen geen verschil is.
Dat stelt hem gerust, alle goden en mensen trekken voorbij, één voor
één, in een soort machtige, stille mars.
In een optocht van dwaling naar de illusie slepen ze zich als luie
herfstbladeren in het eenzame duister voort.
Later, als hij weer meer bij zinnen is, begint hij te regeren.
Hij begint bij zichzelf. In alle reële oprechtheid straalt hij een
enorme kracht uit. Jezelf goed kunnen bedriegen is zijn eerste doel
en eigenschap. Men luistert dan met ontzag. Men schiet vol.
Hij is een sterke verlichter, weet hij. Alleen filosofen en dichters
kunnen de wereld praktisch bekijken, omdat ze de enigen zijn die
zonder illusies leven. Helder zien betekent dan niet-handelen.
Kort daarna schudt hij opnieuw heftig met zijn hoofd. Het is alsof
hij constant een luid NEE wil zeggen, maar er komt niets uit zijn
mond. Hij blijft muisstil.
Alles lijkt in hem naamloos gebroken. Niets past meer in zijn leven.
Zijn tederheid is te groot uitgeslagen, waardoor zijn ziel alles
verklapt.
Notitie:
In werkelijkheid heeft hij alleen maar wat last van nadorst na net
iets te veel gouddrank.