Expo, 2000, tekening boek 73, pagina 69
Beschaving
Vreemd: van mijn ogen zeiden ze dat het mijn ogen waren.
Ik werd eraan herkend. Kun je dan de ogen van een ander
hebben? Is er een ruilbeurs?
Moet je je ergeren aan zo’n opmerking?
Ik denk het niet, men is alleen wat verdwaald in het zwarte
vlak. Men staart naar een eigen voet, waarin net is geschoten.
Het pijnlijk dolen wordt beleefd van regel tot regel. De vrije
val is ver weg. Laat staan de zelfverdwijning, die wordt gewurgd
door het dichterlijk spreken. Te dichterlijk was het woord wat ik
sprak en werd daardoor niet gesnapt.
Elk woord wat ik er nu aan besteed is alleen aan mij besteed.
Voor een ander blijft het vage fictie. Mijn ik lijkt ontvreemdend
te werken vermoed ik. Misschien moet ik een gedicht gaan
schrijven met een half cryptische titel: aan mijn vrienden die ik
niet wil vernoemen…
Dat is net zoiets als van mijn ogen zei men dat het mijn ogen
waren. Zelfs de spiegel van de ziel kan hier niets mee. Ze voelt
zich kaal en anoniem.
We moeten dus maar tastenderwijs bestaan.
Wachten in de ruimte, die misschien het hart mag heten.
Het hart heeft tenslotte zijn eigen taal. Het hart is zichzelf.
Zij spreekt scheppend.