Nap, 2013, tekening boek 109, pagina 51
In het hoofd, uit het hoofd
Het gebaar van afscheid murmelde wat.
Adieu.
Murmelen heeft iets te doen met het geluid van de vage wind.
Soms lijkt het ook wel wat op het ketsen van langs elkaar schuren
de bakstenen. Een mooi zacht geluid. Aangenaam.
Het geluid bleef
lange tijd in mijn hoofd zitten.
De zomer is heet en laat de lucht trillen. Er ontstaat een onduidelijk
landschap. De aarde ademt heet.
In de verte hoor je de hoge, schrille stemmetjes, kreetjes van
spelende kinderen. Ze bewegen hun tongetjes in hun mondjes en
leggen de woorden op onze weg.
Ik glimlach. Voel me veilig.
Vannacht zal ik vast witte schimmen zien.
Het is toegestaan. De natuur wil. Er zullen kleine witte vrouwen of
meisjes zijn. Ze gaan me in de nacht vergezellen tot het slechts
onmogelijke vouwen zijn in mijn lakens.
Was het maar nacht, dan kon
hij in het hoofd uit het hoofd doen.
Alles blijft, alles is goed, niets
gaat verloren.
Denk je.
Maar het wordt hooguit een geheim. Meer niet.
Je naait in het donker je eigen masker, haakt je afweerkleed.
Soms lijkt het dat je steelt uit je eigen bagage. En dat mag, want
het is allemaal van je alledaagse jou.
Dan komt een kolossale geest je pakken en slaat je met een stok
op je kop.
Je slaap droomt verder.