Zware berg, 2006, schets
Soort brief
Het is waar, ik heb je lang, lang niet geschreven. Veel nieuws is
inmiddels waarschijnlijk oud nieuws geworden. Ik ben wat ouder
geworden, maar niet ouder dan mijn mededelingen.
Ooit was ik zo licht van jou dat ik ging zweven. Als jongen heb je
dat graag, nu houd ik liever mijn beide voeten op de grond, de
schrik zit nog in de benen.
Ik mis je, jij mij hopelijk ook, bij het uur van slapen gaan.
Het welterusten zeggen is een stilleven geworden. Stilleven is nu
stil even. Alle wijsheid ligt onder een dikke deken.
Het besef dat ik leef en niet droom, wil ik met je delen. Is dat wat?
In de dubieuze intimiteit mogen wij best naakt lopen, lijkt me.
Ik gun het ons. De afkeurende, meewarige glimlachen van anderen
doen me niets. Het maakt hun domheid alleen maar groter.
We zaten aan een eindeloze tafel, aten eindeloze taart. Ineens was
die taart op. We zagen onszelf gekauwd en gegeten door een grote,
gulzige, sponzige mond.
En nu is het deeg binnen en we weten niet meer wat buiten gebeurd.
Nostalgische vraatzucht bederft alles. Ook aan de eens eindeloze
tafel.
Vredig zijn de definitieve daden, zeggen ze, maar ik voel me opnieuw
geboren en weet nog niet wat vredig is. Ik leef in het glanzend groen,
waar het licht nog knakt. Mijn stam is nog steeds hetzelfde, ook al
zijn mijn bladeren niet meer van hetzelfde oude.
Ergens aan het eind knaagt en knabbelt het leven zijn weg.
Dat wilde ik je even laten weten op deze waai-zondagmiddag,
maar je wist het al, je had het al gevoeld.