Geduld, 2006, monoprint
Valman
De schemer kwam in de kamer en verkleurde alles. Alle kleuren
vergrijsden, bloeiden uit. Het blauw bleef het langst blauw. Tafels
en stoelen raakten los van de ruimte. Hij werd er gelukkig van.
Buiten rukte het zwart op, zwartte alle bomen, vogels verdwaalden
of sliepen al.
De deur was op slot, gordijnen dicht, de dagelijkse vrede heerste
huis aan huis. Na de schemering verdwijnen alle dingen.
Hij zei van zichzelf dat hij geen moeite had met eigenliefde. Hou
me vast was dus altijd dichtbij. Het hele jaar stierf door het jaar zelf,
werd een vergeelde krant. Onze armen kunnen het niet tegenhouden.
Niets van wat hier blijft is ooit gekomen, hij had het niet mogen zien.
Er zat niets anders op dan zelf te verdwijnen door achteruit te lopen.
Het hielp niet, hij struikelde. Als zij hem niet had opgevangen was
hij hard gevallen.
Zij likte zijn nek. Trok zijn hemd uit de broek. Streelde zijn buik.
Samen werden ze een geurig boeket.
Met wat geduld en liefde kom je de eenzaamheid niet tegen.