Zwaaiman, 2013, schets
Weer thuis
Hij opent de zuchtende deur en verlaat het kadaver van de buitenkou.
Thuis is alles wat dik is dun. Tenminste zo lijkt het.
En de liefde?
De liefde, die vloeiende vlinder, die zoekt zijn veilige pijl. Voorlopig
hangen de cupido’s snikkend tegen de trapleuning. Ze verlangen
naar de zwijgende, machtige maan. De trotse gebaren nachtegalen
al een tijdje niet meer of hebben een zelfgesprek in eigen graf.
Thuis is gevonden geluk. Het hart herinnert zich een lichaam en is
uit het niets blij. Thuis blaast iedere geest op, wordt een fontein voor
altijd. Thuis ben je altijd verder dan voorheen.
Mooie mensen mogen nu wel komen, denkt hij, het is toegestaan.
Ze zullen goud eten uit eenvoudige houten schalen, ze zullen het
zuiverste vocht van hem drinken, ze zullen de stilte niet horen als
stilte.
Zijn adem laat iedere steen opstaan, zijn wangen willen niet hangen.
Nog niet zul je zeggen, want hoe ouder hoe grijzer, hoe gebrilder.
Je houdt het niet tegen.
Laat de meisjes maar hun veertjes schikken.
Laat hem nog meer glimlachen.
Hij zwaait ze tegemoet.