Droomstem, 1998, schets
De inwendige hond
Hij kon zich weinig herinneren van de dagen die volgden. Hij sliep
de meeste tijd of hij hield zich slapende, dat kan ook. Als er werd
gebeld bleef hij in bed. Er werd niet open gedaan. Pas als hij trek
kreeg stond hij op en maakte iets eetbaars in de keuken. Ook de
kranten bleven ongelezen, gestapeld liggen op de mat. Net als de
post.
En toen verlangde hij naar een gesprek.
Hij bleef lang beneden zitten, keek zichzelf af en toe dreigend aan,
alsof hij iets wou weerleggen. Ineens hoorde hij uit het niets het
getik van nagels op een houten trap. Hij schrok niet, alles went
wist hij. Dit geluid was de hond onder zijn huid. Vooral ’s nachts
kwam het spoken. Hij dacht dat het zijn allang gestorven hond was
die voor de zoveelste keer aan het uittreden was. Vaak vond hij
zijn hond in de slaapkamer, het was beslist geen uitzondering. Dan
probeerde hij zich om te draaien en verder te slapen, maar het hield
hem niet met rust. Steeds vaker dwaalde hij rond in het verleden.
Soms riep hij zelfs waar zit je dan? en schrok vervolgens van zijn
eigen stem in het grote huis.
De stilte was te groot.
De hond leek steeds groter te worden, de kleur kleurde nog dieper
zwart.
Ondertussen glansde de droom kleurig verder.