Wandeling op nieuwe grond, 2015, boek 113, pagina 10
De wandeling
Bij iedere regendruppel huilt het mislukte leven in de natuur.
Je hoort de rusteloosheid in het afwisselend druppelen en gieten
waarmee de dag zijn treurnis uitstortte over de aarde. Zoveel re-
gen, zoveel zorgen. Het vlees lijkt vloeibaar te zijn geworden.
En zo strekken de grauwe uren zich uit in de vlakte van voorbije
tijd. Een rusteloze dag kent alleen maar koude handen.
Ineens beseft hij dat hij alleen maar droomt en dat hij het niet zelf is
die is zo treurt. Alhoewel, er blijft nog iets van die treurigheid in zijn
lijf zitten, want het is toch teleurstellend of afstotend dat je niet
de enige bent die zo droomt.
Het kenmerk van dromen is helaas dat iedereen ze heeft. Dat maakt
een droom bijna iets als een zomerse verveling op een doodstil
kantoor, wachten tot het over waait.
Hoe dan ook, hij besloot die dag een lange wandeling te maken
en niet langer na te denken over een voorbij leven. Je kon tenslot-
te beter naar de jagende wolken kijken. Tussen de samenhangende
bloemkolen is het blauw van de hemel bevuild met een uitdijend,
soms doorschijnend wit. ‘Zoiets heb ik nog maar één keer meege-
maakt’ zegt hij statisch hardop.
Met snel daarna: ‘O ruimte, je bent mijn huis!’.
Je ziet een wandeling maakt je zomaar gelukkig en geeft licht.