Grey Man, 2015, computertekening
Wandeling
De wind, die om zijn oren slaat, doet hem leven. Zon en wind wissen
zijn ogen open. Hij is in zijn late jongenswereld en loopt een straatje
op van gele klinkers. Voor de aanvullende huizenrij zijn kleine tuinen
waar spreeuwen bloeien in de bomen. Hij steekt zijn tong uit, struikelt
bijna van plezier. Een hek valt piepend dicht. Deze straat ruikt naar
heimwee. Heimwee van de grijzigheid. Heimwee naar de krullen van
weleer.
Hij loopt verder, armer, maar zo sterk in openhartigheid.
De herinnering is ingestapt, maakt zich op in een spiegeltje.
De holle maag knort.
De wind, die om zijn oren slaat, wordt een ademtocht volgens af-
gelegde regels. Hij is zichzelf allang kwijt, hij is ergens afgeslagen.
Hij denkt aan zijn geliefde. Hij houdt van haar hoe ze woekert in
consumptie. Haar huis wordt steeds voller bekleed. Ze is als een
nest vol vogels die nog moeten uitvliegen. Later in het jaar zal er
wel weer ruimte zijn. Zij zegt: Ik weet ook niet hoe het moet, maar
leef je uit!
Hoe verslavend kunnen geuren zijn. Hij blijft teugelloos lopen.
Hij is een grijze man. Hij is een kleine reiziger met een vol hoofd.