A day, 2015, boek 113, pagina 13
Braakland
De schrik was net voorbijgetrokken, je voelde hem nog in de rug.
We werden soms wakker. Deze dag had geen goede uitwaseming.
We bleven ergens wat onbeduidend, roken veel naar mens.
Pas toen we met de rug van onze hand onzen monden afveegden
trok onze angst het bos in: er was weer leven en ik zag jou!
Jij, naast mij, jij verwarmde mij zonder dat ik verbrandde. Kaars-
recht als jonge sparren lagen we strak in bed. Jij maakte een speels
grapje en zei dat het beter zou zijn als je mijn handen zou vastnaaien
in mijn broekzakken. Dan zou ik meer mijn best moeten doen om je
te behagen. Ik deed voor dat ik je dan zou opeten als een zeekat in
een overvolle zee…
Over honderd jaar zal iemand komen zeggen dat we te jong waren
voor elkaar. Dat we daarom later moesten falen. Wij zouden het dan
gaan ontkennen en zeggen dat we niet faalden maar doorgroeiden
naar onze andere ik, dat de oude ik geen keel meer had om te klagen.
Alles gebeurde in onze eigen, werkende fabriek.
Roerloos lagen we in bed, met wilde waak-ogen, klaar voor de aanval.