Op zoek, 1984, bewerkte foto
Beschaving
Vreemd: van mijn ogen zeiden ze dat het mijn ogen waren.
Ik werd eraan herkend. Kun je dan de ogen van een ander
hebben? Is er een ruilbeurs?
Moet je je ergeren aan zo’n opmerking?
Ik denk het niet, men is alleen wat verdwaald in het zwarte
vlak. Men staart naar een eigen voet waarin net is geschoten.
Het pijnlijk dolen wordt beleefd van regel tot regel. Men zoekt,
de ontsnapping is ver weg. Laat staan de zelfverdwijning, die
wordt gewurgd door het dichterlijk spreken. Het woord wat ik
sprak was te dichterlijk en daardoor niet gesnapt.
Elk woord wat ik er nu aan besteed is alleen aan mij besteed.
Voor een ander blijft het vage fictie. Mijn ik lijkt ontvreemd
te werken vermoed ik. Misschien moet ik een gedicht gaan
schrijven met de titel: aan mijn vrienden die ik niet wil ver-
noemen…
Dat is net zoiets als over mijn ogen zeggen dat het mijn ogen
zijn. Zelfs de spiegel van de ziel kan hier niets mee. Die voelt
zich kaal en anoniem.
We moeten dus maar tastenderwijs bestaan. Zoeken.
Wachten in de ruimte, die misschien het hart mag heten.
Het hart heeft tenslotte zijn eigen taal. Het hart is zichzelf.
Altijd.