Diep

Jong geluid, 2010, boek 100, pagina 30

2010_b100-30_jong geluid_k

Nachtwerk

Midden in de nacht, de grensbewaking uitgeschakeld, begon zij te
zingen. Haar geluid had iets van een kleine vogel, ze piepte dun
en toch mooi. Het volume nam na wat aarzeling in volume toe, af
en toe afgewisseld met wat geneurie.  Er ontstond een kooi van
elektriciteit, waarin ik mij volkomen zwevend kon houden. Groot
geluk. Er was een bestaan buiten mij om, zonder mij. Iets wat ik
het laatst had gevoeld toen ik nog om mijn moeder riep.
Nu schoof het kettingslot zich daar een raam omhoog, omdat er
zoveel liefde naar binnen wilde. De zware bewaking was geen held
meer of juist wel: hij liet alles los. Mijn weke rozenmond broddelde
iets onverstaanbaars moois.
Soms heb je van die gelukkige momenten, soms zijn je bange voeten
in bed gebleven.
Ik druppelde van vreugde door haar zacht geluid, ik was blij dat ik
haar kon zien en horen. De stilte van laatst was totaal voorbij. Ik
verwonderde me over iets uit mijn voorbije jeugd. Ik hervond het,
had het plotseling terug.
De maan daalde op ons neer toen we ons daarna verenigden. We
vaarden zoet en elegant in een loom landschap. Als dit niet de
bladeren waren, niet de bloesems, niet de vruchten, niet de takken,
dan was dit de stam met de wortels.
Ik raakte los van iedere werkelijkheid.
Een kat sprong binnen. Een korte plof brak de betovering.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *