Winterhoofd, 2015, computertekening
Ergernis
Als allereerste nemen wij afscheid van de groene boomtoppen.
Als de vleugels het laatste uit de lucht verzamelen en wij varen in
de beschutting van onze jeugd, dan draaien we als de dood aan
het kompas in ons hart.
Waarom bedenk ik dit nu? Wat wil ik zeggen? Ben ik oud?
Ik denk dat ik wat duizelig was van de vingerafdrukken van het
licht. Zo werd ik ineens de tiran van de herinnerde klok.
Kijk, de hemel likt zijn wonden graag van het bleke gezicht.
Sterren reserveren de nacht voor hun theater, de bergpas gaat de
maan tegemoet, mijn hersens staan op scherp…
Maar wat moet ik met die wetenschap?
Als ik weet dat de zon haar oogverblindend scherm kan optrekken,
wat moet ik dan nog? Alles is daarna blind, niks, nada, verlies.
Ik ben een bewegende vreemdeling op een kale weg. Meer niet.
Nu is het wel zo dat iedere brug een gat in de lucht dicht en dat
bouwterreinen verdampen door het zinderend bouwlicht. Dat is
mooi, maar dat maakt alles echt niet gemakkelijker, dan begint
het eigenlijk pas!
De taaie taalkwaal van een volwassene wappert jammerlijk op de
blindheid van de jeugd. Op de hoogte van de jaren, bij het eindpunt
van je vader, loop je met grote passen door de grote velden van je
voorthollend verleden.
Daar kan ik me dus behoorlijk aan ergeren.
Waarom doe ik dat? Het is zo zinloos.
Je zou er een winterhoofd van krijgen.