Cipres, 2015, boek 113, pagina 68
Grote, warme leegte
De volgende ochtend zag ik dat het landschap leeg was. Er stond
alleen een kale cipres te eenzaam zijn. De zon scheen genadeloos
over de open plek. Ik baadde inmiddels in eigen zweet, viel tenslotte.
Eenmaal overeind gekomen zag ik dat mijn handen zwart waren
geworden. Ik schrok en voelde een groot verdriet. Dit duurde niet
lang. Ik pakte mezelf weer samen en vervolgde mijn hete reis.
In de verte zat een donker meisje op haar gemak een sigaret te
roken. Ik besloot haar te benaderen en liep sloom, zogenaamd niet
opvallend, haar kant op.
Op haar gezicht was geen spoor van vermoeidheid te bekennen en
ze wekte ook niet de indruk dat ze door de overlast van de zon ver-
pletterd werd. Zo in deze zon, zelfs met dit kale landschap, was ze
precies zo ik een mooie vrouw zou wensen. Ik zou zomaar met haar
kunnen gaan dansen.
Het onbekommerd leven had haar kennelijk veel goeds gebracht.
Door mijn enthousiasme lette ik niet op, viel op het eind van mijn
toenadering om. Daar lag ik weer!
Voordat ik goed en wel overeind was gekrabbeld stond ze al naast
me. Behulpzaam hielp ze me verder omhoog. Ik schaamde me.
Even later:
Toen ik me aan de rivier had opgefrist en haar opzocht stond het
ontbijt al klaar: twee spiegeleieren, drie sneetjes toast en een kan
koffie. Wat wil een mens nog meer?
(dat dit niet een stoffig paadje uit het vallei der valse dromen is
natuurlijk!)