Rode waas, 2015, bewerkte foto
Toen en toen
Hij kon geweldig goed klagen. Vooral over de oude windstoten in
hun ritme van de zee. Hij kon zich geweldig opwinden, waarin wij
als toevallige medemensen opnieuw wilde windstoten kregen.
Om uiting te geven aan ons gevoel begonnen we dan ook flink te
weeklagen, liepen snel rood aan.
We zeiden dan de gebruikelijke, hatelijke woorden, slaakten daarbij
enkele diepe zuchten en luisterden ondertussen steeds naar de wind.
De gierende wind, vooral ’s nachts in het donker, vond met groot
gemak alle hoeken in het huis. Je moest je luid schreeuwend ver-
staanbaar maken.
Pas als de ochtend de wind liet liggen zag je de opwinding van de
vorige nacht overal op straat liggen. Grote aantallen vette woorden
lagen her en der in een rode waas verspreid. Je kon er geen touw
aan vastknopen.
Niet dat dat zin had, maar bij wijze van.
Ineens bedenk ik me dat dit toch helemaal niet waar was, want ik
zag met mijn eigen fantastische ogen een vrouw net nog een diepe
kreet wegslepen. Ze had geen oog voor andere objecten, laat staan
voor de ruzie van anderen.
De hele geschiedenis bracht me in een terloopse vrolijke bui.
Ik was blij met het mooie van de verandering en smolt helemaal
samen met wat dan ook.