Bezoeker, 2013, boek 108, pagina 78
Plotselinge inkeer
Je leeft hier en ook daar.
Je bent te ellendig om te lachen en je betaalt daardoor te weinig
lucht. Dat zou anders moeten.
Je moet warm worden gewreven door eigen taal. Het geeft niet
hoe je dat flikflooit, als je het maar doet. Dan rijdt die andere idioot
in je vanzelf wel weg op zijn kreupele ezel.
Het moet heerlijk zijn in rijkdom of weelde je mond te spoelen.
Dan zijn de vervelende ogenblikken totaal uitverkocht en spatten de
beelden op als hangende spatlappen voor het gesproken woord.
Je bent in één klap avant-gardistisch.
Je richt je weer tot de wereld zonder op te houden, zonder je in te
houden. Het onophoudelijk opdoffen stopt goddank vanzelf omdat
het volslagen nutteloos is.
Zoiets kan je veilig als kaderpoëet voelen of bedenken.
Het moet je blij maken, omdat je uit je steriele lade bent gekropen.
Nu heb je een winnend paard onder je reet.
Jippie-jee en diddel-ie-doe…
kadonk-kadonk-kadonk…vort en aan de kant!
Je leeft weer verder hier en zeker daar.