Ruzie, boek 99, pag.54, aquarel
Het gesprek
Om de zoveelĀ tijd, laten we zeggen twee, drie keer per maand, krijgt een
jongeman bepaalde telefoontjes. Mogelijk zijn ze niet voor hem bestemd,
het zijn vreemde gesprekken. Hij wordt er soms opgewonden, soms neer-
slachtig van. Raakt van slag.
De verschillende stemmen aan de andere kant van de lijn dringen zijn stil
leven binnen met voorstellingen waar hij geen enkel affiniteit mee heeft.
Vaak wordt hij verzocht een moord te plegen op die en die, die daar en
daar woont. Dat geeft een ongemakkelijk gevoel.
Ook bieden dames zich aan die niet meer zijn dan een warm lijk. Hij hoort
alles gespannen en vol afschuw aan en zou er gegarandeerd syfilis van
krijgen als hij er op in zou gaan (als straf van zijn fysieke medeplichtigheid).
Vreemd verhaal zal je zeggen, maar die provocaties gingen gewoon door.
Soms moest hij naar een plein gaan om daar iemand te treffen. Die kwam
nooit opdraven natuurlijk, maar hij kon de telefonische dictaatjes niet de baas.
Nee zeggen was geen enkele optie.
Zo werd hij vanzelf een dolende grijsaard, die in eigen hallucinatie geloofde.
Zijn herinneringen raakten ervan in de war.
De stem aan de andere kant van de lijn bleef etterig doorzingen.