Verleden, 2015, computertekening
Overleven
Een koud kind kon mooi dichten.
Hij had het over zijn hoofd als een krakend ei. Dat hoofd werd be-
zocht door hemelse goedheid. Een bovenluchtstem fluisterde hem
veel goeds in.
Hoe kon hij dan toch zo kil zijn, vraag je je misschien af. Dat lag
aan de ouders, uiteraard. Die hadden geen idee van liefde en troost
lag dus ook op sterven.
Op die eenzelvige manier verveelde hij zich niet. Hij was grotkoning
in eigen heelal. Zoals blinden in het licht aftasten zo graasde hij alle
woorden af en kwam heel veel verder dan alleen maar blablabla.
De meeste gedichten gingen over zijn zere hoofd. Heel overdreven
sprak hij van een wind die zijn ogen verfde. Ook gaf hij zijn hoofd
graag over aan de grote verre wolken. In die wolken zat al het ge-
miste moois, plus een aantal zonzieke poezen.
Terwijl zijn ouders kei en kiezel slikten als krenten, proefde hij zijn
zachtste bleke kruisbessen en viel tenslotte in zijn zacht bedje van
terloops.