De ijsman, 2001, tekening, 50 x 65 cm (ontwerp voor een litho)
Nachtelijk werk
Hij zat zo op de scherven te staren dat hij blij was zelf nog heel te
zijn. Een mens doet vaak vreemd (ikzelf ook, ik hoest wel eens lang
voor mijn spiegel in de nacht, om te zien hoe dat dan staat. Net zo
als ik ooit als kleuter oefende met alle denkbare manieren van lachen).
In de nacht gaan zijn vingers als dronken wormen tekeer. Hij heeft
het koud, is ijsman. Haast onverzettelijk wentelt hij over het doek.
Het lijkt wel of hij zijn doek vlooit. De warmte komt.
Uitgedunde gedachten zijn nu compacte goden geworden.
Voor hem moet alles eendrachtig volgen. Zijn zaaisel rijst uit de goede
grond tot de afgelegen ochtend komt. De radeloze dageraad nestelt
zich in zijn binnen en dan is het uit en over.
De ochtend is werkschuw, bang voor het nachtelijk zweet. Zij heeft
een zuinige mond, daarnaast een wang met zenuwtrek.
Draaddunne gebaren wijzen aan, maar niemand ziet of hoort door
de stortplaats vol kraaien en kreten.
Kijk, dan is het tijd om te gaan slapen.
Morgen is er weer een dag.