De droom voorbij, 2009, tekening, 100 x 80 cm
Binnenkant
In het zevende jaar van haar lot had haar lichaam zich eindelijk
aangepast aan haar beslissing niet langer te schrikken. Vooral niet
midden in de nacht. Weg met die ongewenste stuiptrekkingen!
Meteen kreeg ze meer inzicht in haar eigen binnenkant.
Vroeger waren haar springaders altijd vol en doorzichtig rood. Ze
trilde als een nerveuze dagvlinder. Constant. Veel te veel last van
gemene reïncarnaties. Aan de weerskanten van haar wervelkolom
was het steeds hommeles. Ondanks haar gespeelde, vrolijke kop
raakte ze er moe en uitgeput van. Ze had het gevoel dat een ander
haar leven leidde. Onuitstaanbaar.
Een ander had haar sluipend veroverd en haar een nieuw geluid
gegeven. Hoe ze zich ook binnenstebuiten keerde, ze bleef raar
doen en schrikken. Heel naar. Soms leek het zelfs dat die ander
haar gezicht half had weggevreten. Haar lijfwater was verkeerd
ververst. Diep in haar buik kon je het horen borrelen en zingen.
Hoe had ze die plaagkwaal onder de duim gekregen zul je je misschien
afvragen. Dat was eigenlijk vrij simpel: nadat zij alle bescherming en
veiligheid had opgegeven maakte ze haar rechter wijsvinger nat en
stak de nattigheid vervolgens in de zoutpot en proefde voorzichtig.
De smaak was zeer gerijpt en had tot gevolg dat ze twee maanden
niet kon eten.
Opvolgend was de kwaal over.
Soms moet je letterlijk stilstaan.