Real, 2013, boek 111, pagina 27
Denkvent
Omdat ik geen derde oog bezit teken ik alles plat.
Het gemiste oog ligt ongetwijfeld ergens in een kraag, blijft ongeweten.
Van daaruit gezien ben ik zeker tevreden met mijn opwellingen. Het
tekenen is een grenzeloze lust.
Kijk, de aarde heeft mij gemaakt en schenkt me een flinke poos Dat
hebben we zo afgesproken. Mijn beelden zijn mijn vruchten, ik geef
ze terug met toekomstig zaad. Andere mensen bewaren mijn wereld,
noemen zich kopers, alles is stof.
Alle dingen die je vloeibaar maken geven je een vluchtig gezicht.
Je hart, je harde hart, wordt kwetsbaar en verraad je raadsels.
Geen beeld weegt meer zwaar in je hoofd als je het vertekent, het
geeft geen pootjes meer. De stortvloed heeft vele kleuren.
Zoiets dacht ik in mijn puberteit, toen mijn bloed zo heftig stroomde
dat ik er soms wanhopig van werd. Ik begon me netjes te scheren
en te kleden als een zwarte Sartre. Dacht dat de zon vooral voor mij,
alleen voor mij, opkwam.
De lokkende klok maakte iedere belevenis kort en lang tegelijk.
Soms vond ik me zelf een geweldig, ietwat gevaarlijk dier. Ik kon de
haren van mijn tong blazen en dacht vooral niet aan morgen. Elk
nieuw beeld maakte ik met opgeheven hand. Klaar voor de aanval.
En na ieder denkbeeld was er mijn thuiskomst (zoiets als een nieuwe
vriend, die na een lange reis glimlachend stopt omĀ vertrouwd te raken
met het nieuwe huis).
Zo ontstonden vele mooie werkjes. Iedereen mag het namaken.
Ik ben niet bang voor echowerk, ik rijk juist rekbaar materiaal aan.
In de tent van oneindigheid moet de vlakte vallen, straat van hoop
worden.
Kunst: opgewekt, uitgezonden, aangehoord.