Nacht

Nachtwacht, 2013, tekening, A4

2013_nachtwacht_k

De dag wordt nacht

De dag stikt in het onkruid, terwijl het nog maar vroeg in de
morgen is. Zodra zij haar mond open doet en begint te spre-
ken ontstaat een kronkelend kosmos. Mensen zien er daardoor
bleker dan gewoonlijk uit. Natuurlijk contrast.
C. trekt een oude panty over haar hoofd om meer kleur te
krijgen. Het staat haar goed, maar ze kan slecht spreken.
Ze staat in een naamloze, niemendal stilte. Daar hoor je alleen
het boekhoudkundige tikken van de tijd.
Over haar schouders vloeit de rok van God, alsof Hij via een
hemelse spiraal tot over de knie naar beneden daalt. Zijn tentakels
zijn hongerig en komen op plekken waar de zon nooit schijnt. Dat
hoort niet. Dit kan God niet zijn, dit is de nacht.
Iemand wil meer van haar dan zij weet. Kan zij wel zonder
angst dit bos in? Zijn de monsters nog in winterslaap?
In gedachten heeft ze alle tijd. Ze droomt over de rivier die
schuil gaat onder het ijs. Dromen veranderen je woorden in
peluwtjes van mollig mos.
Het stinkt inderdaad nog steeds. Het mos rot onophoudelijk
door. C. houdt haar ogen bedekt met haar handen. Uit schrik
en schaamte. Niets is meer zoals eerst. Het geluk begint te
schilferen. Ze twijfelt aan alles.
Midden in het leven leven, op een onbebouwd terrein van larven,
komen varkens, en hyena’s. Ergens in de verte hoor je nog
een cipres knetterend vlammen. Een stuiptrekkende bliksem
wijst op plaatselijk onweer.
Haar koortsige ogen tasten de zieke diepte verder af.
De nacht zijn de bochels van de dood, zei een naar mens.
Zij wil het niet horen.
In de nevelring van de autolichten ligt haar oogverblindende
achttien karaats levenslot. Er is nog plaats voor een wachtende
evennaaste.

Als de dood je even kamt zingt het riet even niet meer.
De nacht, iemand anders ook, verheugt zich alvast op later.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *