Dagdief, 2014, tekening, A4
Proces
Hij had het akelig vertrouwen mooi uitgelegd. Kon goed schrijven.
Dat kon omdat hij beschikte over waardevaste wilskracht.
De mensen rilden bij zijn verklanking van zijn walmend hart.
Zijn hondstrouwe mogelijkheden leken nog niet uitgeput, zelfs
niet in de huidige monocultuur. Hij leerde zijn hulpkrachten op
tijd te zwijgen, zodat zijn zonnestralen meer effect hadden.
Vleugjes geduld maakten vrolijke dansjes en spoelden tenslotte
van zijn dij. Omdat je nu eenmaal nooit zeker kan zijn van de
mensen om je heen kun je maar beter zeker van jezelf zijn, was
hem op het lijf geschreven. Je kon het er niet meer afboenen.
Al hebben ze honderd keer gezegd dat ze van je houden, je
kunt er toch niet echt op rekenen.
Daarom maken we misschien ook afspraken, tekenen we wilde
contracten, sluiten we huwelijken. En als het dan toch mis gaat
ligt het nooit aan jou. Ik heb geen fout begaan, ik heb het goed
begrepen, jij niet. Die houding.
Ik dwaal af.
Toch was hij geen bitterman. Met vreugde getuigde hij zelfs een
soort waarheid:
Niets blijft ons bespaard. Alles wordt ons afgenomen.
Nergens is een veilig plekje. Iedereen is gek.
Breng daar maar eens iets tegen in.
Veel succes had zijn schrijverij trouwens niet. De laatste keer
dat hij iemand aan het huilen kreeg was niet met een gedicht,
maar met een scherp gerecht. Te veel hete kerrie! Na twee happen
stroomden de tranen al over de rode wangen.
Tussen twee happen door pufte het slachtoffer: dit smaakt naar
vers gestolen waar.
Hij bedoelde gesmolten waar.
Een grauwe dagdief had het woord gestolen.
Hij was dyslectisch en handelde in beperkte woorden.