Kopstudie, 2016, computertekening
Ouderlijk huis
In een hoekje van het huis, in de roze kamer, in zijn matrozenpakje,
zit Boy zich te vervelen. Vlak achter hem aan de tafel bij het raam,
in het zwakke melkwitte, ritselen zijn ouders. Ze praten over ziekte
of iets dergelijks wat hem niet boeit.
Buiten joelt en stoeit de lente. Hij mag niet naar buiten. Hij was te
laat binnen, terwijl we allemaal te laat waren natuurlijk, we waren
allemaal even weg, omdat het namelijk altijd al te laat is.
Zou je op tijd zijn dan zag je nog de slapenden of misschien nog net
hoe slapen ophoudt slaap te zijn en wat heb je daar aan?
Hij was dus te laat en viel woelend in de scherven, dus nu in het verre,
schemerige hoekje. Tegen zijn zus zei hij: niet getreurd, het is gebeurd.
Zij kreeg ook straf en moest naar boven.
Laatst was hij onherkenbaar dezelfde troostte hij zichzelf.
Zijn vaders stem hing boven hem.
P.S.
Laatst vond ik een eens verdwenen foto, eentje waar mijn moeder een
beetje huilt. Ze stond dichtbij een rivier. Rivieren spatten graag, zei
mijn vader toen. Uiterst links daarvan staat mijn vader. Hij staat daar
zo alleen, zei mijn moeder ook toen.
En inderdaad, we zien hier niets meer dan een spraakgebrek van de
verbeelding, die stamelt en stottert.