Strada (weg), 2016, boek 114, pagina 45
Wandelaar
Luie geesten hebben het niet op hem begrepen, hij lijkt te snel van
begrip. Ik denk juist dat het zijn traagheid is die hem bedwelmt.
Het lijkt er op dat hij de wereld wil uitlopen. Hij denkt dat dat kan,
hij weet nog niet dat achter iedere horizon altijd een nieuwe horizon
is verborgen. Kom het maar tegen!
Hij heeft de traagheid van een weemoedige pottenbakker, die steeds
zijn dolzinnig gezicht boven de draaiende schijf hangt, om vervolgens
met zijn strakgespannen vette buik de kruik af te ronden, steeds op-
nieuw.
Terug naar de wandelaar.
Waanzin kruist vaak zijn pad, zo zag hij een flinke verzameling gekken.
Wat er in die wereld aan elkaar kon kleven kleefde, mooier kon het niet.
Deze uitgebreide verzameling verdwaasden stonden model voor het
gedrag van de wijzen, volgen hem. Dat is mogelijk.
Ergens bleef hij steeds dicht bij huis. Hij riep niet in de woestijn maar
op straat. Rondom was altijd van alles, maar niets op zijn plaats, dus
van alles nog te weinig of juist te veel.
Toch schaamde hij zich niet.
Hij was wandelaar.