Hollands landschap, 2016, boek 114, pagina 38
De dag begint
Hij is door de taal warm gewreven en noemt zich kaaskop.
Hij leeft hier, die losbol met zijn haaruitval, hij is man. De stinkende
stad is zijn gelukkig gebied, de dampkring is smal en klein. Het is
een stad die hem heelhuids opnam als een moeder met vele kinderen.
Rondom het maagdelijk plein, het is nog vroeg, verzamelen de voer
vogels zich. De wereldhandel en de wereldmacht doen hun mond al
wijd open, terwijl hij nog ligt te geeuwen. Hij is een mens. Een mens
is iets wat nog beginnen moet voordat de fantasie vastgroeit.
Maar wacht!
Dan is er koffie!
Dan komt het leven vanzelf spreken. Hij wast zich niet, dan verlies je
je leven. Zijn bezorgde lichaam is sinds mensenheugenis niet meer
gewassen. Zijn huid heeft de kleuren van een onsterfelijke roos.
Hoor!
Wie, wat?
De natuur toont haar kunsten. Het gaat regenen. Pettenweer.
Hij heeft honger, smeert uit enthousiasme bijna de kaas op de bril.
Hela, hola – zingt hij en – rooster je bibberend kruis, Kees is altijd
thuis! Hij glimlacht erbij. Het zou verstandiger zijn als hij wat rustiger
de dag zou beginnen. Soms is het beter in gedachten een tafel kapot
te slaan.
De muffe gordijnen zijn open getrokken.
De dag lokt.
Kees begroet de meute.