Doorbraak, 2016, boek 114, pagina 19
Verlangen
De woede van de afgesloten ruimte was groot, ze stond op barsten.
Een wand sloot af en moest heropend, dat was duidelijk. Woede
gaat nooit vrijuit, als de ruimte blauw is blaken de wanden. Daar
doet de winterschilder niets aan, hij is te lui.
Omdat wanhoop bij weinig hoort besloot hij te gaan slopen.
Alleen zo kon het schoonste van de wereld ontstaan. De huivering
wenkte en weekte zich los van de werkelijkheid. In de nieuwe
waan ontstond de ruimere ruimte, het nieuwe licht. Waarheid en
bedrog verdwenen met een grijns, maakten plaats voor een korte
knipoog. Schoonheid was geboren.
Opnieuw konden tafels stoeien met de stoelen, men kon de hazen-
sprongen voelen. Een maan lichtte bij. Feestende hoeden wandelden,
bomen huilden van blijdschap. Ik moest me inhouden om niet dronken
te worden van geluk. Een oud lied klonk.
Dat lukte. Alle zintuigen werkten mee. Ik moest mij haasten om niet
alle duizend stukjes te verliezen. De smekende kreet van verlangen
werd gehoord.
Toen werd ik wakker. Het oude huis wist van niets.