Waaikind, 2016, boek 114, pagina 61
Winderig
Je leeft hier, maar wil daar zijn. Je betaalt te weinig leeflucht en
de vrek daarboven in zijn luchtkasteel poft niet. Dan zit er niets
anders op dan je te laten waaien, je wordt een Waaikind.
Anderen zeggen natuurlijk dat je een losbol bent, maar dat is
gewoon geboren uit jaloezie, zij doen zelf het liefst dunne dutjes op
een druk kruispunt, in plaats van hun mond flink te spoelen.
Je richt je tot heel hun wereld, zij moeten ophouden, anders krijgen
ze een ouderwetse, ferme opdoffer. Dat zal ze leren!
De taal wordt al waaiend warm gewreven. Het moet, omdat anderen
het inzicht van een vieze scheet hebben. Hun hersens zijn zo dun
als een vlies, ze kunnen niets vasthouden. Er wordt veel gelogen en
geflikflooid door die zwetende zwetsers.
Je laat je likken door het licht. Je leeft hier en met veel benul maak
je nog wat keet. Je ziet de oliedommen opgedoft op hun ezels zitten.
Ze gaan de verkeerde kant op, ze hebben geen kompas.
Op de tast van een fantast waai je verder de diepte in ,je voelt vrij
en gelukkig, terwijl anderen sterven in bommenregens. Je overleeft
je zelfvergiftiging royaal en laat de aanpassingssluis snel achter je.
Een beetje wind kan geen kwaad.