Boos, 2016, boek 114, pagina 52
Stil, de avond werkt
Steeds stiller is zijn stillere tred van zijn stem. De gesplitste oren
hebben veel werk gedaan. Boven het avondrood schijnt al een
schijfje van een trage maan. De duistere sterrennacht zal zo wel
komen.
En dat is mooi, want hij houdt van de nacht, maar het maakt hem
ook flink onrustig. Hij wil vlammen met grote haast.
Daarom voelt hij zich ook wat boos.
De nacht is een altijd voorzeggende echo, berg en dal lijken één.
Zwart verbindt het onmogelijke. De toen en thans willen dansen.
Bronzen beelden mompelen diep in oude of jonge bomen.
De nachtduistervis neemt alles op. Pas op! Nachtstemmen zijn
gevaarlijk voor schaduwen. Dat weet iedereen, zeker de meer
gevoelige onder ons.
En de schilder?
Zijn einde is nooit nabij. Zijn drijvende wijsvinger weet de weg.
Zijn wijsheid is een gangbare wijzer, die langs alle tijden loopt.
Hij hoort met zijn handen zijn innerlijke hartslag en weigert een
donkere droom te zijn. De nacht is donker, hij niet. Hij is een om-
armende honderd uit één stuk man, die naar denkbeeldige wolken
wenkt.
Van dat stijgen en ademhalen krijg je meer lucht. Het lichaam stapelt
zich op van grote vreugde. Hij is zijn eigen aquarel van de dorst. Zijn
zonnige ogen worden op harthoogte afgeschoten. De tijd staat stil bij
zijn blote voeten.
Het werk ontvouwt zich omdat de hand het vertrouwt.
Hij is niet langer boos.