Plaatselijke bui, 2016, boek 114, pagina 63
Wat het oog ziet
Mensen zagen priemende regen, dachten hoopvol aan zachte violen.
Regelmatig blies een herenjong een harde wind. In die streek was
dat gewoon, er was niets geheimzinnigs aan. Hier werden sprookjes
geboren.
Een heer zag twee zwangere borsten uit een wolk hangen. Ze lekten,
er ontstond een plaatselijke bui. Goed voor het landschap.
Hij dacht er over na, maar kon geen verklaring vinden. Het moest
een verkleving van de natuur zijn. Zoiets moet je gewoon accepteren.
De natuur doet wel vaker iets grappigs.
Even verder op begon een cipres spontaan te groeien. Vol deemoed
stond het daar te zwijgen, zij keek de natuur strak aan. Mijn koppig
oog was bijna te sterk voor mijn menselijk hoofd. Ik zag overal dwars
doorheen. De volle werkelijkheid brak los. Alle surrogaten sloegen
snel op de vlucht.
Inmiddels was de borstenwolk opgehouden met lekken. Het licht kwam,
nam alles over, werd meer levenssap en kus voor de zon. Zijn eigen-
zinnige hand wilde gaan tekenen, maar werd tegengehouden door een
onzichtbare droom.
Zijn lichaam wou zichzelf meer ontwerpen, het werd niets. Een stad
vol blinden stond in de weg. Toen besloot hij de blinden te redden.
Naarmate het oog beter ziet is er immers meer te beleven.