Copia (stel), 2016, boek 114, pagina 1
Nieuwe liefde
De muziek die we horen weet niet waarover zij zingt.
Onze vlam van liefde stijgt sneller dan welke andere vlam dan ook.
Deze vlam is lekkend traag, gaat lang duren, dat is nu al zeker.
We liggen zomaar naakt en hebben het niet koud. Onze handen
zijn lief en niet gebonden, we spreken in zachte, lieve woordjes.
We willen, nee – we moeten elkaar steeds aanraken. We willen
elkaar plukken en vliegen af en aan met jolige jubeldingen. In
elkaars armen zijn we één. We zijn als de tijd tijdloos, hoewel het
nu toch wel begint te schemeren.
We verlichten elkaar langdurig en laten de oude wonden achter.
We graaien diep in elkaars wereld, bedekken onze hoofden met
schitterjuwelen. Doorzoeken ieder warm spoor en worden nat,
plakkerig. Overladen zoenen komen daar waar ze moeten zijn.
Kortom, we zijn in de wildernis van de nieuwe liefde.
Blootsvoets en met volle, zachte handen verkennen we huid en haar.
We hebben veel geluk en schrikken niet.
Je bent gekomen en gebleven. De deur was open.
(Zo begonnen de honderd dagen)