Het wit, 2016, schets
Kindertijd
Toen ik zeven jaar was, voelde ik mijn eerste liefde. Het was alsof
ik in een naoorlogse kale etalage zat met de nog grauwe tint van
de toenmalige schaarste. De schittering blonk als die van een volle
messenwinkel. Het weerkaatsende licht van kleine, platte spiegels
maakte dat ik me meer dan gelukkig voelde.
Je zag jezelf overal en onverwacht weerkaatst.
Met mijn hoofd tegen het glas gedrukt keek ik naar het silhouet van
een mooie vrouw achter in de winkel. Ze was zo mooi als een
marmeren beeld.
Ik voelde me helemaal warm worden. Die vrouw mocht per direct
mijn moeder zijn! Als ze me zou vragen deed ik het gelijk en kwam
nooit meer thuis!
Ik ging haar briefjes, die ik niet durfde te versturen, schrijven.
Ik verborg ze minstens tien jaar, verzweeg die aanwezigheid.
Nu, vele jaren later, bekijk ik die schrijfsels weer en krijg opnieuw
het gevaarsignaal uit mijn kindertijd in mijn lijf.
Gauw doe ik de briefjes in mijn rechter broekzak. Houd de hand er
stevig op. Ze mogen niet ontsnappen.
Het is nu mijn inmiddels gedeeld geheim.