Het raam schaart, 2016 boek 115, pagina 40
Winterstil
IJle rookpluimen zijn er nu in de winterlucht.
De vrijheid lijkt koud. Het liefst zou hij nu voor altijd verdwijnen.
Ver weg. Onbekende, warme oorden zoeken en vinden. Een andere
taal spreken. Weg van hier.
De besneeuwde straat ligt er wat verloren bij.
Ergens blaft een hond.
Altijd die aanwezige hond.
Zo nu en dan komen er passanten langs zijn huis. Ze letten niet op.
De rug is te krom. De wind snijdt gemeen.
Niemand spreekt. Niemand antwoord, het is stil. Winterstil.
Ergens voelde hij zich doorzichtig. Kwetsbaar. De omver getrokken
muur lag er nog wat brokkelig bij. Zijn ogen, te moe om te huilen,
staren naar de kim. In de verte kon je de muzen horen zingen. Alles
komt goed. Neem nu nog geen afscheid. Het is nog te vroeg. Luidt
klapwiekend laat een haan een nieuw leven zien.
Ineens herkent hij genot.
Al is de vreugdepaal armzalig, het plezier om te leven is gelukkig
altijd herkenbaar aanwezig. Zo moet het zijn. Zo doen we het al
eeuwen.
Ineens moest hij enorm plassen. Een ongekende drang liet zijn blaas
bijna knappen. Het toilet werd nauwelijks, op het nippertje, gehaald.
De opluchting is groot. De adem heeft weer lucht.
Waar gaat deze januari heen?
De open stad lonkt met haar scherpe klauwen.
Pas op je struikelt zo over dode lucht als je praatjes hebt.
Doe je raam maar snel dicht.