Hemelvaart, 2016, boek 115, pagina 51
Richting
Een broodmager mannetje met meer vel dan lijf, mankte wild over
het podium. Zijn kleermaker was bepaald niet rijk geworden, hij
droeg alleen een afzakkende, slobber onderbroek.
Hij was een goeie zanger, een matige gitarist.
De geluiden die hij voortbracht waren erg geschikt voor deze plek,
een diep donkerbruin café (waar de tafeltjes nog met donker leer
zijn bekleed en de vele drankringen nooit meer weg willen).
Men luisterde aandachtig, met het glas achteloos los in de hand.
De klanken, nu en dan fluisterend, lagen buiten het bereik van
het normale, waren extreem doordringend, bloedzuiver. Door de
bezwerende ritmes was je bang dat de zanger zijn lichaam zou
breken.
Ik begreep er niks van wat hij voordroeg, maar wist dat poëzie
hier aan het woord was. Het kwam zeker verdacht dichtbij deze
kunstvorm. Het raakte me, dus was het goed. Het bevredigde mijn
intuïtie totaal.
Zijn gezicht, zijn non-verbale gebaren lieten weten dat er ook iets
expressiefs in de woorden lag, er werd inhoudelijks vast iets moois
gezegd.
Ik vond hem virtuoos en klapte fanatiek na iedere strofe.
En ik was niet de enige die zo enthousiast was.
Hij zong:
Mama, o mama! Iedereen moet vroeg of laat sterven.
En voor mij is het leven op deze manier niet draaglijk meer….
Het hele café vervolgde aanvullend in koor:
Sterf je vandaag
Dan krijg je een gouden kist
Sterf je morgen
Dan krijg je een zilveren
Sterf je overmorgen
Dan krijg je een dè-hen-nen-houten kist
Met een dè-hen-nen-houten deksel…..
Machtig mooi.