Doorbraak, 2016, boek 114, pagina 36
Weerzien
Het land geurt, de meeuwen schreeuwen, de bomen ruisen en wij
hebben elkaar acht jaar niet gezien.
Zij is niet echt veranderd, al vindt ze zelf van wel. Haar mond trekt
nog even treurig als voorheen. Een familietrek, niets aan te doen.
Ik neem haar koffer aan en zeg: Blij je weer te zien!
Zij kijkt angstig om zich heen. Wat wil je? vraagt haar licht gebogen
hoofd. Ogen schieten heen en weer.
Ik leid haar naar buiten, naar de auto. Zij praat ondertussen veel en
over haar werk. Ik luister, let op de weg, kijk haar af en toe scheef
aan. Hoef niets te zeggen. Er zijn geen vragen.
Alles is heel zelfvullend.
Later, in eigen huis steek ik een kaars aan. Buiten woont de avond.
We zijn een poosje stil gevallen, onopvallend, niet storend.
Zwijgen is de stilste vorm van spreken.
Ongetwijfeld denken we beide aan andere tijden.
Mooi huis heb je! – zegt ze ineens.
Ik weet eerst geen antwoord, maar daarop snel:
– Ja, het is geboren vanuit het wit!
Beide glimlachen we verbindend.