Vallende maan, 2016, computertekening
De aftocht
Dat is het mooie van de nacht: nog niet weten waar je bent.
Toch ben je aan het reizen. Je beide benen bedienen de pedalen.
Je hoofd zingt een mooi onderweg lied.
Dit is mijmertijd. In de nacht rijd je je eigen platte tekening in.
Je rijdt in een anonieme eeuwigheid die nooit kan tegenvallen.
Later, als je bent uitgereden, wordt je wakker in het schone daglicht.
Dan ben je ergens. De versmalde rivier wordt goede wijn.
Een nachtelijke reis is zoiets als het ontstaan van leven: het wordt
niet gehoord, niet gezien. Je weet niet of het leeft of dood is. Alles
wat wordt verwekt wordt niet onmiddellijk ontdekt. Dat weet iedere kunstenaar.
De tocht wast zich met veredelde zeep, omdat hij geen dweepzuchtige
stijfkop is. Op die manier bestaat er geen rancune, alleen maar
fluitend furore. Het verdriet blijft achter in de golven, terwijl je
mooi koeterwaals zingt.
Je geeft jezelf lichte oorvegen om goed bij de les te blijven.
Prietpraat is voor een ander, niet voor jou.
Als fijnproever of dichter bezing je met groot genoegen de zwarte
nacht. Nooit is het te diep. Je hoorn weet zijn weg in grote ver-
schoning. Jouw aureool raakt het onbewaakte, schudt de kleuren
van het radeloze.
In de nacht ben je vuur op water.
Dat kan.
Het houdt de bron schoon voor later.