Nachtmerrie, 2016, computertekening
Angst voor het niets
In een druilerige zomerkou probeer ik je stilte te doorgronden.
Je uitgestrektheid trekt me aan.
Men is bang voor je. Ze kleuren je zwart. Waarom? Wat heb je
gedaan dat mensen je willen zien als een hoopje verrotte bladeren?
Ik hoor bij jou juist het vertrouwde leven. In de diepe poel waar ik
als kind speelde hoorde ik ook al vogels roepen. Dat zal het zijn:
we leven waarschijnlijk beide in omgekeerde tijd!
Omgekeerd en bevroren voor anderen, niet door onszelf.
Boven op de ruige rotsen is het altijd eindeloos. Daar zie je alles
voor je hongerogen verschijnen. Wolken, beladen met de lelijkste
dromen, schieten voorbij. Je kunt zo opstappen, verder dromen.
Laat de anderen maar mooi de rotsblokken zoeken om rustig te
mijmeren, zij spoelen toch weg bij de eerste wolkbreuk, terwijl
wij leunend tegen het klokgelui met gemak de schemer in gaan
om een nieuwe nachtmerrie te pakken.
De gapende afgrond doet ons niet stilstaan. We springen er gewoon
overheen omdat we ons overgeven aan het gapende niets.
Als ik een plant naar ons zou noemen is het wolfsmelk.
Kruisbladig trompetteren we de wereld in, wachtend op een
hongerige snuitkever.